donderdag 8 augustus 2013

Paddentrek





De vakantie was lommerrijk en rustig. Er was een uitnodigend groen, wulps heuvelland. Er stroomde een kabbelend bergbeekje met azuurblauw water. De fietspaden slingerden zich tevreden door het land. Er waren Middeleeuwse steden, zo uit een plaatjesboek geknipt, zonder dat ze ooit een openlucht museum waren. Er was wellevendheid en gemeenschapszin. Men schonk er Frankische witte wijn direct uit eigen wijngaard en halve liters tarwebier. Er klonk geen onvertogen woord. We waren in Duitsland.

Nu ben ik thuis en moet ik met mijn fiets de halve stad door naar kantoor. Ik probeer weg te rijden in de derde versnelling, maar mijn zware stadsfiets komt niet van z’n plek. Even terugschakelen. Een moeder met slingerend kind passeren. Stukje stoep meepakken. Bij het volgende stoplicht wel terugschakelen naar z’n twee. Altijd als eerste weg willen rijden, is belangrijk. Slinger maken en de gaten in het asfalt omzeilen. Ik ben vergeten waar de gaten zitten. Schuin met een ruk aan mijn stuur over de trambaan. Aanzetten om oranje te halen, maar vol moeten remmen omdat anderen niet doorrijden. Ik moet mijn remmen smeren. Bejaarden inhalen, gewoon omdat dat altijd moet. Een enorme sliert toeristen passeren die op een of andere stompzinnige guided tour zijn. Pas op voor de toeristen op de gele en rode fietsen. Luid bellend de onderdoorgang bij het Rijks nemen. En er vriendelijk bij kijken, nu voel ik me nog enigszins verwant met hen omdat ik vorige week ook toerist was. Volgende week kijk ik niet meer blij, dan mompel ik ‘kut toeristen’ binnensmonds.

Ik praat sowieso in stilte tegen mijn medeweggebruikers. Ja, als je nou even doorrijd, kan ik er precies achterlangs zonder vaart te minderen. Nee, niet stoppen nu, denk even na. Laat me er langs! Mijn medeweggebruikers praten ook tegen mij. Hardop. De vrouw naast mij bij het stoplicht begint in het Engels te roepen dat ik mijn kop kaal moet scheren. Ik kijk even snel naar rechts en besluit dat ze gek is. Waarschijnlijk kan iemand niet écht gek zijn én hard fietsen. Voor de zekerheid rijd ik door rood en weg van haar. Een jonge vader met een baby op zijn buik kijkt me boos aan. Het begint te regenen. Natuurlijk.

Vlak bij kantoor zie ik een platgereden kikker liggen op de weg. Ik wil niet nog een keer over het dier te rijden maar mijn ontwijkslinger mislukt. Waarschijnlijk omdat ik het te graag wil. Ik rijd over de platte kikker. Een beter beeld paste er niet bij het einde van mijn vakantie. Uitgetrapte natuur. Welkom terug in de stad.