maandag 3 februari 2014

Snel geluk

De zon schijnt zo allejezus hard dat je Engeland bijna kan zien liggen. Het is koud en het waait en het is de ideale winterzondag op het strand. Dat denken een boel andere mensen ook want het is erg druk, maar dat maakt helemaal niets uit. We zijn met zijn vieren gekomen vandaag, mijn echtgenoot en de twee dochters. En een voetbal, wat hilarisch is omdat het zo hard waait dat het ding zich heel anders gedraagt dan zou moeten.

We lopen in een wisselende wieber tegen de wind in en spelen over. De oudste zit op voetbal en trapt een aardig balletje; de jongste trapt steeds tegen de wind in waardoor ze eigenlijk tegen zichzelf speelt omdat de bal bij niemand terechtkomt. Het hardste lachen we als ik vergeet dat ik wind mee heb en ongericht langs de dochters schiet waarop de jongste heel hard moet hollen om de bal nog ergens te stoppen.

Plotseling val ik stil en staar ik naar een man met twee zoontjes. Hij heeft een metaaldetector bij zich. Ik krijg de bal tegen mijn rug omdat ik niet meer oplet maar ik kan er niets aan doen. Mannen met metaaldetectors fascineren me nou eenmaal enorm.

Wat zei die vader tegen zijn zoontjes deze ochtend? Gaan jullie gezellig met papa mee geluk zoeken op het strand vandaag? Geluk dat een ander kwijt is geraakt? Geld, horloges of sieraden. Geluk dat zo voor het grijpen ligt. Als we tenminste bereid zijn om een paar vierkante meters te zoeken. En dan nog wat meters, want je weet maar nooit of het niet net een stukje verderop ligt, dat geluk. ‘Das goed pap.’

Ze lopen met hun handen in hun zakken achter hun vader aan die niet op- of omkijkt. Hij kijkt naar beneden. Op zoek naar iets dat aan het oog onttrokken is. Ik vind dat zoeken met een metaaldetector toch een soort van vals spelen. Het is toch veel leuker als je op een schat stuit terwijl je een gracht aan het graven bent? Ik vind die mannen altijd zo fanatiek en verzuurd kijken. Ik vind dat ze kijken alsof ze zoeken naar iets wat iemand ze afnam. Ik vind het zo verongelijkt, zo vreugdeloos.

‘Wat je vindt, moet je terugbrengen,’ zegt mijn man altijd als iemand zijn zinnen te veel begint met ‘ik vind…’ Een van zijn betere grappen en heel toepasselijk hier. Bovendien brengen die zoekers natuurlijk nooit wat terug. Ze hebben het immers eerlijk gevonden.

Ik begrijp gewoon niet hoe geluk zich verstopt in het zand, wel hoe het naast je loopt op het strand.